Betula pubescens, Hilversum
Betula pubescens, Hilversum
Betula pubescens, Nunspeet: jonge mijntjes
Betula pubescens, Nunspeet: young mines
Betula pendula, Millingerwaard: ovipositie-litteken
Betula pendula, Millingerwaard: oviposition scar
mijn Vrij grote, heldere, gedeeltelijk voldiepe blaasmijn die begint in de oksel van een sterke zijnerf. Plaats van de ovipositie vaak als een grijsgroen litteken zichtbaar (©). Meestal verscheidene mijnen in een blad. De mijn breidt zich tussen twee zijnerven uit, zonder deze te overschrijden (pas bij de rand van het blad, waar de zijnerven veel dunner zijn, worden ze vaak overlopen).
mine Rather large, clear, partly full depth blotch that begins in the axil of a thick lateral vein. Often the ovipostion leaves a greyish-green scar (photo). Generally several mines in a leaf. The mine expands within the confines of the midrib and two lateral veins; only close to the leaf margin, where the lateral veins are thin, the mine may trespass over a vein.
waardplanten: Betulaceae, oligofaag
hostplants: Betulaceae, oligofaag
Alnus viridis; Betula caerulea, pendula, pubescens.
Uitgesproken voorkeur voor de jonge bladeren; mijnen van de latere generaties daarom aan de uiteinden der takken (Friend, 1931a; Lindquist, 1959a; Cheng & LeRoux, 1965a).
Strong preference for the younger leaves; mines of the later generations therefore at the end of the twigs (Friend, 1931a; Lindquist, 1959a; Cheng & LeRoux, 1965a).
fenologie Mijnen tussen juni en september, in 2-3 generaties (Lindquist, 1959a; Cheng & LeRoux, 1965a).
phenology Mines between June and September, in 2-3 generations (Lindquist, 1959a; Cheng & LeRoux, 1965a).
BENELUX
BE waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
NE waargenomen (van Ooststroom, 1976a).
LUX waargenomen (Chevin, Ellis & Schneider, 2011a).
BENELUX
BE recorded (Fauna Europaea, 2008).
NE recorded (van Ooststroom, 1976a).
LUX recorded (Chevin, Ellis & Schneider, 2011a).
verspreiding binnen Europa Geheel Europa, met mogelijke uitzondering van de Balkan (Fauna Europaea, 2008).
distribution within Europe Entire Europe, with possible exception of the Balkan Peninsula (Fauna Europaea, 2008).
synoniemen Fenusa pusilla auctorum.
synonyms Fenusa pusilla auctorum.
opmerkingen Wanneer er (zoals gewoonlijk) verscheidene mijnen in één blad zijn, ontwikkelen die zich vaak in sterk verschillend tempo. Het verschil kan heel groot zijn: soms zijn enkele larven al geheel volgroeid en verlaten hun mijn, terwijl de kleinste nog maar net het ei lijken te hebben verlaten. Het is niet zeker (maar wel waarschijnlijk) dat de verschillende mijnen uit eieren van hetzelfde wijfje afkomstig zijn. Wat de biologische betekenis is van het verschil in ontwikkelingstempo is niet duidelijk.
Jonge mijnen kunnen verward worden met mijntjes van Incurvaria pectinea, die zich nog niet hebben uitgesneden. De aanwezigheid van grijsgroen verkleurde ovipositielittekens kenmerkt dan F. pumila (Buhr, 1941a).
In Europa doet de soort geen schade van enige betekenis. Hij is echter onopzettelijk geïmporteerd in Noord-Amerika, een is daar een serieuze plaag (Eichhorn & Pschorn-Walcher, 1973a; Smith, 1987a).
In tegenstelling tot Fenusella nana mineert deze soort de jonge onvolgroeide bladeren in de periferie van de kroon (DeClerck & Shorthouse, 1985a).
notes When (as is usual) several mines occur in a leaf, they often develop at quite different speeds. The difference sometimes is quite considerable: sometimes several larvae are full-grown and about to leave their mine, while others seem to have just emerged from the egg. It is not certain (albeit probable) that all mines in a leaf stem from a single ovipositing female. The biological meaning of this differential development is not clear.
Young mines may be confused with mines of Incurvaria pectinea that have not yet made their excisions. The presence of greyish green discoloured oviposition scars then characterizes F. pumila (Buhr, 1941a).
In Europe F. pumila is practically harmless. However, the species has unintentionally been introduced into the United States, and has dveloped there into a serious forestry pest (Eichhorn & Pschorn-Walcher, 1973a; Smith, 1987a).
Contrary to Fenusella nana, this species mines the youngest, only partly unfolded leaves in ther periphery of the crown (DeClerck & Shorthouse, 1985a).
literatuur
references
Ahr (1966a), Altenhofer (2003a), Altenhofer, Hellrigl & Mörl (2001a), Beiger (1979a), Blank ao (1998a), Buhr (1941a, 1964a), Çalmaşur & Özbek (2004b), Cheng & LeRoux (1965a), Chevin, Ellis & Schneider (2011a), DeClerck & Shorthouse (1985a), Digweed, MacQuarrie, Langor, Williams, Spence, Nystrom & Morneau (2009a), Eichhorn & Pschorn-Walcher (1973a), van Frankenhuyzen & Houtman (1972a), van Frankenhuyzen Houtman & Kabos (1982a), Friend (1931a), Haase (1942a), Hering (1927b, 1937c, 1956a), Huber (1969a), Kozlov, van Nieukerken, Zverev & Zvereva (2013a), Kvičala (1938a), Lengesova (2008a), Lindquist (1959a), Liston (1993b, 1995b), Lorenz & Kraus (1957a), Maček (1999a), Michalska (1972a, 1976a), Nowakowski (1954a), van Ooststroom (1976a), Pieronek (1962a), Pieronek & Soltyk (1993a), Pschorn-Walcher & Altenhofer (2000a), Ripper (1931a), Robbins (1991a), Savina & Chevin (2012a), Scobiola-Palade (1974a), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Smith (1971a, 1987a), Sønderup (1949a), Stammer (2016a), Taeger, Blank & Liston (2006a), Taeger ao (1998a), Viramo (1969a), Wahlgren (1944a, 1951a, 1963a), Zoerner (1969a, 1970a).
27/04/2017