Vorm / Shape

vlekmijnen

Min of meer afgeronde mijntjes, met een diameter van meestal niet meer dan een centimeter, die in hun centrum een gaatje hebben in boven- of onderepidermis. Ze worden vooral gemaakt door larven van de vlindefamilie Coleophoridae. Die leven in een kokertje, waarin ze vrij over de bladeren kunnen rondlopen. Als ze gaan eten maken ze het kokertje met spinsel vast op een blad en bijten een gat in de epidermis. Ze eten vervolgens al het bladweefsel weg dat ze dan kunnen bereiken zonder hun kokertje te verlaten. Vlekmijnen zijn altijd bijzonder transparant. De frass wordt via het achtereind van het kokertje verwijderd. Vlekmijnen bevatten daarom nooit frass.

fleck mines

More or less round mines, with a diameter of mostly not more than a centimeter, having in their centre, in upper or lower epidermis, a small hole. Most mines of this type are made by the Lepidoptera family Coleophoridae. The larvae of this group live in a case, in which they can move over the plant. Before feeding the case is attached to a leaf with silk; then a hole is chewed in the epidermis, and subsequently the larva eats away as much leaf tissue as it can reach without having to leave its case. Because they eat away all leaf tissue, the flecks are quite transparant. Frass is expelled through the rear end of the case: fleck mines do not contain frass.

een Coleophora-larve aan de maaltijd; foto Jean-Yves Baugnée

Coleophora-larva, feeding

a Coleophora larva feeding; photo Jean-Yves Baugnée

Coleophora gryphipennella op roos

Coleophora gryphipennella: mine

Coleophora gryphipennella on Rose

Een heel enkele keer worden vlekmijnen gemaakt door larven die niet in een kokertje leven. De larven van Bucculatrix noltei maken aanvankelijk een smal gangetje; oudere larven kruipen vrij over het blad, bijten gaatjes in de onderepidermis, eten dan bladweefsel, verlaten het mijntje, en beginnen elders opnieuw. Dat deze mijnen (bijna) geen frass bevatten komt omdat de larven zoveel tijd buiten de mijn doorbrengen.

In a few cases fleck mines are made by larvae that do not live in a case. The larvae of Bucculatrix noltei initially make a very fine corridor, but soon start to live free. They bite holes oin the lower epidermis, eat from there a good quantity of leaf tissue, leave the mine, and start again elsewhere. That their mines contain (almost) no frass is because the larvae spend so much time outside of the mine.

Bucculatrix noltei op bijvoet

Bucculatrix noltei mines

Bucculatrix noltei on Mugwort

vouwmijnen

Vouwmijnen zijn in wezen blaasmijnen, met dit verschil dat de larve (altijd van de vlinderfamilie Gracillariidae) de mijn van binnen met spinsel bekleedt. Dit spinsel gaat, als het verdroogt, samentrekken, waardoor de epidermis oprimpelt en de mijn een blaarvormig uiterlijk krijgt. Beginnende vouwmijnen zijn vaak moeilijk te onderscheiden van blaasmijnen; ze zijn nooit voldiep.

De meeste vouwmijnen zijn onderzijdig; in een jong stadium wordt alleen sponsparenchym gegeten, maar later ook palissadeparenchym. Vaak blijft daarbij het palissadeparenchym in het centrale, hoogste, deel van de mijn ongeschonden: soms geheel, zodat er een groen heuveltje ontstaat, soms ten dele, zodat dit een gemarmerd uiterlijk krijgt.

Het allereerste stadium van een vouwmijn wordt niet zo vaak waargenomen: een vlak, iriserend eischaaltje, gevolgd door een meestal korte, maar soms tot 2 cm lange gang in de epidermis. In heel veel gevallen wordt dit beginnetje overlopen door de latere mijn.

Als de mijn boller wordt, neemt (voor het grootste deel van de mijn) de afstand toe tussen bladepidermis en de larve in de mijn. Parasitoiden die met hun legboor proberen een ei op of in de larve af te zetten kunnen deze daardoor moeilijker bereiken. Vouwmijnen zijn daarom mogelijk een verdedigingsstrategie tegen parasitoiden (Brandl & Vidal, 1987). In de latere larve-stadia hebben de larven veel langere haren op hun lichaam dan in de stadia daarvoor. Miller (1973a) veronderstelt dat de biologische betekenis daarvan is dat de larven daardoor worden opgetild (in een onderzijdige mijn), zodat ze beter bij het palissadeparenchym kunnen. Maar ook worden de larven daardoor verder verwijderd van de epidermis, en daardoor mogelijk buiten het bereik van de parasitoidenlegboor gehouden.

tentiform mines

Tentiform mines essentially are blotch mines, with the peculiarity that the larva (always of the Lepidoptera family Gracillariidae) covers the inside of the mine with silk. The drying silk contracts, casusing the epidermis to pucker and taking a plister-like shape. Young tentiform mines are dificult to distinguish from normal blotch mines; they are never full depth.

Tentiform mines are mostly lower-surface; at first only the sponge parenchyma is eaten, later also parts are eaten from the roof, i.e. the palissade parenchyma. Often a part of the palissade parenchyma in the highest part of the mine is left undisturbed, causing a green dome; when more is eaten away the dome becomes typically mottled.

The very first part of a tentifom mine is often overlooked. It consists of a flat, iridescent egg shell, folowed by a corridor (short in most cases, up to 2 cm in some species) in the epidermis. In many cases this initial corridor is overrun by the later developments.

When the mine assumes a blisterlike shape, the larve is, for the greatest part of the mine, further removed from the outside. By this mechanism the larva may obtain some protection from the ovipositor of hymenopterous parasitoids (Brandl & Vidal, 1987). In their latest instars the larvae have unusually long setae (hairs). This may lift the larve from the floor of the mine, making the palissade parenchym above more accessible (Miller (1973a) but this too may be a mechanism to position the larva as fas as possible out of reach of an ovipositor.

Phyllonorycter ulmifoliella op berk

Phyllonorycter ulmifoliella: mine

Phyllonorycter ulmifoliella on Birch

17/10/2013