Ooit moet een mijn door zijn bewoner worden verlaten. Vaak heeft de opening die dan gemaakt wordt een kenmerkende vorm. Bij die Agromyzidae-soorten waar de larven voor de verpopping de mijn verlaten maakt de larve een zuiver boogvormige snede in de epidermis.
Each mine must at some moment be vacated by its occupant. The opening that is made then often has a very constant shape. In those Agromyzidae species where the mine is left prior to pupation, the larvae make neat semicircular exit slit in the epidermis.
Agromyza alnivora op els: boogsnede
Agromyza alnivora on Alder: exit slit
Vaak is het kenmerkend voor een soort of deze snede gemaakt wordt in de onder- dan wel in de bovenepidermis; bij Phytomyza minuscula, een soort met een bovenzijdige mijn, is de boogsnede altijd onderzijdig.
Bij Stigmella-soorten is de snede een wat meer toegespitste boog, en ook hier is de boven- of onderzijdige uitgang vaak een even constant kenmerk als de positie van het ei.
Often it is a constant feature of a species whether its exit slits are made in the upper or lower epidermis. In Phytomyza minuscula, a species with an upper-surface mine, the exit slits are invariably in the lower epidermis.
In Stigmella-species the exit slit is more highly arched; here too the the position of the exit slit often just as constant as that of the egg.
Phytomyza minuscula op kleine ruit: onderzijdige boogsneden
Phytomyza minuscula on Lesser Meadow Rue: lower surface exit slits
De meeste minerende larven maken hun hele ontwikkeling door in één mijn. Er zijn echter ook soorten waarvan de larven naar een ander (deel van een) blad kunnen verhuizen en daar een nieuwe mijn maken. Een enkele soort doet dit 'binnendoor', via de bladsteel, stengel, bladsteel van een nieuw blad, maar bij de meeste soorten kruipt de larve werkelijk uit de mijn, en boort zich elders weer naar binnen. Met een beetje geluk is vaak het gat te zien waar een larve zich weer in het blad heeft geboord om een nieuwe mijn te beginnen.
Lang niet alle soorten zijn tot zoiets in staat: jezelf schrap zetten, een gat in de epidermis bijten, en jezelf inboren, dat is voor veel larven een onmogelijkheid.
Most mining larvae spend their entire life within a single mine. There are, however, species that are capable to move to another (part of the) leaf and start a new mine. An odd species goes 'through the house', tunnelling through petiole, stem and petiole to a new leave. Most actually leave the protection of the mine, and bore themselves in elsewhere. With a bit of luck it sometimes is possible to see the opening that is made by the larva while reentering.
Many species lack the possibility to reenter a leaf: bracing yourself firmly, gnaw a hole in the epidermis and bore yourself in often goes beyond the capabilities of a larva.
Mompha raschkiella op wilgenroosje: opening
Mompha raschkiella on Fireweed: opening
Openingen in de mijn hebben soms ook vooral een functie voor het naar buiten werken van frass. Daarover wordt elders op deze site meer gezegd.
Opeings in the mine often have the pricipal role to enable the ejection of frass. Elsewhere on this site more is said about this.
Coptotriche angusticollella op roos
Coptotriche angusticollella on Rose
Als een Coleophora-larve aan de maaltijd gaat wordt eerst het kokertje aan het blad vastgesponnen. Pas daarna wordt een gat in de epidermis gebeten en het blad plaatselijk uitgemijnd. Voordat de larve een leeggegeten mijn kan verlaten moet eerst het spinsel waarmee de koker vast zat worden doorgebeten, en met een sterke loupe is daarom een fijn randje van stoppeltjes te zien rondom de opening.
Before a Coleophora-larva starts feeding it secures it case with silk to the leaf; only then a hole is chewed in the epidermis and the leaf locally mined out. Before the larva can shift to a new location it first has to bite through the silk that kept the case in place, and with a strong loupe a fine rim of remaining bristles is visible around the edge.
Coleophora follicularis op koninginnenkruid
Coleophora follicularis on Hemp Agrimony
modif. 9.ix.2007