Veel mijnen zijn allesbehalve onopvallend, en het is bijna zeker dat ze ook in vroeger tijdens soms de aandacht hebben getrokken. Toch is de eerste schriftelijke verwijzing waarvan ik het bestaan weet betrekkelijk recent.
Many mines are all but inconspicuous, and it is almost certain that also in former time sometimes they must have attracted attention. Nevertheless, the first written reference to mines of which I am aware is of a relatively recent date.
Johann Christoph Beckmann publiceert een geschriftje van 18 pagina's over slangengestalten
die op boombladeren zijn waargenomen. Ik ken het bestaan van deze publicatie alleen omdat hij genoemd wordt in het boek van von Rohr (1732) en uit een artikel van Quantz (1927). Beiden hebben Beckmann's zeldzame boekje evenmin gezien, maar alleen een referaat in de Acta Leopoldina
van 1692. Daaruit valt af te leiden dat het gaat om mijnen van Lyonetia clerkella op Prunus. Beckmann neemt waar dat de gestalen
veroorzaakt worden door insectenlarven, die op hun beurt weer ontstaan zijn als gevolg van stinkende nevel en een ongewoon warme voorafgaande winter. Mijnen ontstaan op twee manieren: een wormpje
kruipt over een blad en vreet daaraan onder het gaan, of insecten produceren een bijtende vloeistof die het blad aantast.
Johann Christoph Beckmann publishes a booklet of just 18 pagina's about snake shapes
that hade been seen on the leaves of trees. I know of the existence of the brochure only because it is mentioned in a book by von Rohr (1732) and in a paper by Quantz (1927). Actually, neither of the two has seen Beckmann's rare booklet, but have read an analysis of it in the Acta Leopoldina
of 1692. From these two sources it can be derived that the mines of of Lyonetia clerkella on Prunus are concerned. Beckmann observed that the shapes
were caused by insect larvae, that in turn had originated as the the effect of a stinking mist and un unusually warm preceding winter. Mines are created in two ways: either a small worm
crawls over the leaf, and feeds on it while proceeding, or insects produce a corrosive liquid that damages the leaf.
Agromya alnivora op Alnus incana; uit von Lebewaldt (1692, Quantz, 1927a). Door het aanbrengen van schaduwlijntjes heeft de tekenaar van vlakke mijnen drie-dimensionale slangetjes gemaakt.
![]() |
Agromya alnivora op Alnus incana; from von Lebewaldt (1692, Quantz, 1927a). By adding shadow lines the illustator has made three-dimensional snakes out of flat mines.
Ook een artikel van Adam von Lebenwaldt in de Acta Leopoldina uit 1692 ken ik alleen dankzij Qantz, die ook bovenstaande afbeelding reproduceert. Hij bericht uit Neder-Stiermaken: Na een zware regenval vertoonden bijna alle elzen-bladeren in het bos deze slang-achtige tekens. Een zogenaamde tovenaar werd daarop gevangen genomen, die met behulp van de duivel deze regen had veroorzaakt, en bekende dat hij het zijn bedoeling geweest was om een giftige pestilentie over het dorp te verspreiden; wat god echter had verhinderd.
Waarna de tovenaar veroordeeld werd tot de dood op de brandstapel.
Also a paper by Adam von Lebenwaldt in the Acta Leopoldina of 1692 is known to me only through Quantz, who also reproduced the drawing above. Reporting from Lower Styria he states After heavy rain almost all alders leaves in the forest showed these snake-like markings. A so-called sorcerer was captured then, who had caused this rain with assistance of the devil, and confessed to have had the intention thereby to spread a poisonous pestilence over the village; which however was prevented by god.
Upon which the sorcerer was convicted to death on the stake.
Ook het artikel van Magister Georg Heinrich Büchner, predikant te Seebach bei Müllhausen in Thüringen verscheen in de Acta Leopoldina, maar is ook letterlijk overgenomen door Qantz. Hierin wordt definitief vastgesteld dat de mijn van Lyonetia clerkella veroorzaakt wordt door een tunnelende insectenlarve, die afkomstig is uit een ei.
Also the paper by Magister Georg Heinrich Büchner, vicar at Seebach bei Müllhausen in Thüringen appeared in the Acta Leopoldina, but is has also literally been copied in Qantz. In this publication it is definitely established that the mine of Lyonetia clerkella is caused by a tunnelling insect larva, that originates from an egg.
In het derde deel van zijn indrukwekkende, zesdelige, werk over de biologie van de insecten beschrijft de Réaumur de mijnen, larven en poppen van een aantal mineerders - en hun biologie. Hij realiseert zich dat bepaalde mineers slechts op een enkel plantengeslacht voorkomen. En, kennelijk omdat de biologie van deze larven hem doet denken aan het bestaan van mijnwerkers doopte hij deze insecten mineurs
- wat mijnwerkers betekent.
In the third part of his impressive, six-volume work on the biology of insects de Réaumur described the work, larvae and pupae of quite a number of miners, and their habits. He realizes that individual species of miners are restricted to specific plants. And, obviously because the biology of the larvae reminded him of the life of coal miners, he coined for these group of insects the name mineurs
- which meanes miners.
Gedurende de 19e eeuw is de belangstelling voor mijnen niet bijzonder groot, misschien wel omdat de meeste aandacht uitging naar het beschrijven en catalogiseren van de veelheid aan insectensoorten, waarvan men zich tot dan toe nauwelijks bewust was. Uitzonderlijk was daarom het werk van Kaltenbach, dat gericht was op de relatie tussen insecten- en plantensoorten. Mineerders spelen in zijn omvangrijke boek een belangrijke rol.
In the 19th century there was not much interest in leaf miners, perhaps one was too much occupied with the need of describing and classifying the overwhelming multitude of insect species just then discovered. An exception was the book by Kaltenbach, focussed on the relation between insect and plant species. Miners play an important role in this voluminous book.
Zonder twijfel was het Erich Martin Hering, die tijdens zijn lange en onwaarschijnlijk actieve leven de studie van mineerders als eigen discipline binnen de entomologie vorm gaf (en zelfs een naam: hyponomologie
). Naast een lange reeks tijdschriftartikelen die verschenen tussen 1920 en 1967, publiceerde hij in in 1951 een boek over de biologie van mineerders. Zijn belangrijkste, en in deze website talloze malen geciteerde werk is zijn driedelige boek over de mineerders van Europa uit 1957, dat een voortzetting en uitbreiding was van een eerder boek uit 1934-1937.
Without any doubt it was Erich Martin Hering, who, during his long and astonishingly active life shaped the study of leaf mines as a disciplin of entomology in its own right (and even gave it a name: hyponomology
). Next to a long series of papers, running from 1920 to 1967, he published a book on the biology of leaf miners in 1951. His most important work, cited countless times in this website, is his three-volume work on the leafminers of Europe (1957a), actually a continuation and elaboration of an earlier book which had appeared in 1934-1937.
literatuur
references
Beckmann (1681a), Büchner (1724a), Haase (1966a), Hering (1934-1937a, 1951a, 1957a), Kaltenbach (1874a), von Lebewaldt (1692), Quantz (1927a), de Réaumur (1737), von Rohr (1732), Spencer (1968a).
27/09/2011