Mijnen die zich alleen aan de onderzijde of bovenzijde van een blad bevinden zijn, uitzonderingen daargelaten, òf vouwmijnen, òf mijnen gemaakt door larven van de vliegenfamilie Agromyzidae.
Mines that are visible only at the upper or lower surface of a leaf are, exceptions apart, either tentiform mines, or mines made by larvae of the fly family Agromyzidae.
Bij bovenzijdige mijnen is het palissade-parenchym weggevreten. Door de wittige bovenzijde zijn ze gemakkelijk te vinden.
In upper-surface mines the palissade parenchyma has been eaten away. Because of the whitish upperside they are easy to find.
Phytomyza minuscula op kleine ruit: bovenzijdige mijn
Phytomyza minuscula on Lesser Meadow Rue: upper-surface mine
Onderzijdige mijnen, waar alleen het sponsparenchym gegeten wordt, zijn lastiger te vinden, zeker op planten met behaarde blad-onderzijde. Dit type komt veel minder voor dan bovenzijdige mijnen - mogelijk omdat het sponsparenchym minder voedzaam is dan het palissade-parenchym.
Under-surface mines, in which only the the sponge parenchyma is eaten away, are less easy to find, especially when the lower surface of the leaf is hairy. This type is much rarer than upper-surface mines - possilby because the sponge parenchyma is less nutritious than the palissade parenchyma.
Aulagromyza tridentata op schietwilg: onderzijdige mijn
Aulagromyza tridentata on White Willow: lower-surface mine
Een enkele soort agromyzide begint met een bovenzijdige mijn, en gaat daarna onderzijdig verder. Veel vaker komt het voor dat een soort onderzijdig begint, en de mijn later bovenzijdg voortzet. Meestal is dit onderzijdige begin een heel ondiep gangetje, heel lastig te zien (en al helemaal moeilijk bij herbariummateriaal).
An odd agromyzid species starts by making an upper-surface mine, to continue it at the lower surface. Many more species start at the leaf under side, and continue with an upper-surface mine. Generally the lower-side part of the mine is a very shallow corridor, quite difficult to observe (the more so in herbarium material).
Liriomyza strigata op melkdistel: onderzijdig ganggedeelte
Liriomyza strigata on Sow-thistle: under-surface part of the corridor
Een enkele maal wordt de mijn gevormd ergens op de overgang van palissade- en sponsparenchym, waardoor de mijn een kenmerkend geelgroene kleur heeft. Dit wordt een interparenchymale mijn genoemd.
In a few species the mine is made on the interface of palissade and sponge parenchyma, which gives this type of mine a characteristic yellow-green appearance. They are called interparenchymatous mines.
Phytomyza spinaciae op akkerdistel: inter- parenchymale mijn
Phytomyza spinaciae on Creeping Thistle: interparenchymatous mine
Phytomyza spinaciae
Phytomyza spinaciae op akkerdistel: dwarse doorsnede
Phytomyza spinaciae on Creeping Thistle: transverse section
Een ander zeldzaam type van mijn, eveneens beperkt tot agromyziden. Het betreft interparenchymale mijnen van waaruit telkens opnieuw een gat wordt gevreten in het palissade parenchym. In doorzicht ziet zo'n mijn er doorschoten uit. Het is niet eenvoudig om in de grijzige vlekken die zo ontstaan nog een mijn te herkennen: het lijkt veeleer een schimmelaantasting.
Another rare type of agromyzid mines. It concerns an interparenchymatous mine, from which numerous holes are eaten in the roof
, i.e. the palissade parenchyma. When hold against the light the mines looks riddled. In the field the mine looks most like a patch diseased by some fungus.
Phytomyza heracleana op berenklauw: perforate mijn, doorzicht
Phytomyza heracleana on Hogweed: perforate mine, seen in transparancy
De larven van het vlindergeslacht Phyllocnistis maken lange gangen, die zich uitsluitend bevinden in de epidermis van de bladeren (soms ook van de bladsteel en de schors van jonge twijgen). In de epidermis bevindt zich geen bladgroen, en de relatief brede zilverige gangen doen sterk denken aan een slakkenspoor. Phyllocnistis-larven eten niet zozeer, maar drinken eigenlijk celsap; de frass is daardoor òf vrijwel onzichtbaar, òf niet meer dan een vage continue lijn.
Phyllocnistis behoort tot de familie van de Gracillariidae. De larven van de andere geslachten van deze familie beginnen hun leven eveneens als celsapdrinkers in een gangmijn in de epidermis, maar na enkele vervellingen gaan ze over tot het eten van parenchym, en de vorming van een vouwmijn.
Larvae of the moth genus Phyllocnistis make long corridor mines, entirely in the epidermis of the leaf (sometimes also of the petiole and bark of young twigs). The epidermis is colourless (contains no chlorplasts) and the rather broad, silvery corridors strongly resemble snail trails. Phyllocnistis-larvae drink, rather than feed, on cell sap; this makes the frass almost invisible, a dark, ill-defined continuous line at most.
The genus Phyllocnistis belongs to the family Gracillariidae. In other genera of this family the larvae also begin their life as cell sap drinkers in an epidermal corridor, but after some moults they switch to the consumption of parenchyma, and the formation of a tentiform mine.
Phyllocnistis xenia op abeel: epidermale mijn
Phyllocnistis xenia on Abele: epidermal mine
29/04/2011